Tijdens een bloeddruk meting pompen we een band rondom je bovenarm vol met lucht, totdat deze band een hogere druk uitoefent dan je eigen bloeddruk.
De band duwt de slagader in je bovenarm (arteria brachialis) dicht, waardoor er geen bloed meer door deze slagader kan stromen.
Nu laten we de band langzaam leeglopen. Op een gegeven moment wordt de druk van de band net lager dan je bovendruk. De slagader gaat weer een beetje open staan en het bloed krijgt een kleine doorgang om weer te gaan stromen.
Door die kleine doorgang stroomt het bloed met hoge snelheid.
Vergelijk het met een tuinslang die bijna dichtgeknepen is.
Daar spuit het water ook harder uit dan wanneer de tuinslang niet wordt dichtgeknepen.
Snelstromend bloed kunnen we van buitenaf horen met een stethoscoop. Die leggen we dan vlak boven je slagader, in dit geval in je elleboogplooi.
De waarde die we aflezen op de bloeddrukmeter, als we het bloed voor het eerst horen stromen, noemen we de bovendruk.
Als we de band verder laten leeglopen wordt de slagader uiteindelijk helemaal niet meer dichtgedrukt. Het bloed stroomt nu weer normaal, en dus niet meer zo snel. Nu kunnen we het bloed niet meer horen stromen. Het punt waarop dit gebeurd noemen we de onderdruk.
De bloeddruk wordt vaak als volgt opgeschreven:
RR 120/80 mmHg.
- RR staat voor Riva-Rocci, de Italiaanse onderzoeker die deze meetmethode bedacht.
- 120 is de bovendruk
- 80 is de onderdruk
- mmHg (millimeter kwik) is de eenheid waarin druk wordt uitgedrukt in de geneeskunde.
Voor de natuurkundigen onder ons: 1 bar = 750 mmHg